“Kent u die uitdrukking?”, vraag ik mij soms wat Margreet Dolman-achtig af. “Geef het een plekje”. Als je iets is overkomen waar je geen hand in had, waar je niets aan kon doen of wat je simpelweg is aangedaan, dan moet je het een plekje geven. Of er niet meer aan denken. Of gewoon doorgaan. Of iets leuks gaan doen. Geef het een plekje. Krijg de pleuris met je plekje.
Donker
In mijn leven heeft alles al een plek. En mijn inziens zit alles ook al op de juiste plek. De klotedingen zijn daar waar ze klotedingen dienen te zijn en de leuke momenten zijn daar waar ze leuke momenten horen te zijn. Dus welk plekje ga ik geven aan dat wat zichzelf al in orde gerangschikt heeft? Met je “geef het een plekje!”. Ik weet ook nog wel een plekje waar je dat ongevraagde cliché in kan steken. Inderdaad, de zon zal daar geen plekje vinden.
Ik ben depressief. Ben ik al een tijdje. Ik vind het leven op zijn zachtst gezegd niet altijd leuk. Sterker nog, er gaat haast geen ochtend voorbij dat ik bij het ontwaken getrakteerd word op het gevoel waarom ik überhaupt nog wakker ben geworden. Dat ik er vrede mee zou hebben dat de nacht een eeuwigheid was geworden. Maar ja, ik ben nu eenmaal wakker, adem en voel alles nog. Dus zal ik er maar weer doorheen bijten. De depressie kon ik altijd al wel redelijk de baas, op een handjevol tentamens suïcide na. Ik mag mij inmiddels gepensioneerd suïcidaal noemen en dat kan niet iedereen bekoren, zo eerlijk moet ik ook zijn. Maar de laatste twee jaar zijn voor mij de reden geweest om echt te voelen wat een gebroken hart of een gekwetste ziel inhoudt. Ik heb het niet over liefdesverdriet, maar een oprecht verraad van menselijkheid en vertrouwen.
Belogen
Jarenlang zat ik in een vechtscheiding. Niet zo’n beetje ook. Ik betaalde hoge alimentatie voor kinderen die ik niet mocht zien. En ja, ik weet het nu wel, een kind is geen kijk- en luistergeld. Kennelijk is de vader dan weer wel spermadonor en bank, maar dat mag je niet zeggen, het is te kwetsend jegens de wederpartij. Kwetsend? krijg de pleuris met je kwetsend. Na de zoveelste rechtszaak (één van de spaarzame die ik zelf had aangespannen) over verlaging alimentatie en DNA voor de jongste over wie ik gegronde twijfels had niet de rechtmatige spermaspuiter van te zijn)kwam de (gekwetste) wederpartij met een deal. Geen DNA-test, wel verlaging alimentatie. Lul als ik was, accepteerde ik de deal en we leefden nog lang en gelukkig. Niet. Deals bestaan niet in het familierecht. NOOIT doen! Je wordt daarna gewoon weer genaaid. Zonder spuugje. Zonder condoom en direct de ergste brein-SOA die je je maar kan bedenken!
Want de (gekwetste) wederpartij meende dat ze onder druk was gezet en wilde terugbetaling van de verminderde alimentatie. Nadat er een handvol advocaten haar de deur had gewezen, was er een piemelhoofd zo slim mij aan te pakken. En niet zo zuinig ook. Het slechtste van het slechtste, Hitler was een lieverdje vergeleken met mij! Hoe zwart kun je gemaakt worden? Ik weet het. Heel zwart! Tussendoor een deurwaarder op je pad, want ik had immers te weinig alimentatie (dat was de deal, snugger menneke!) betaald en daar moest ik voor bloeden. Het ergste was dat ik dus gemaand werd het eerdere bedrag te gaan betalen (met terugwerkende kracht) en tevens geen aanspraak meer kon maken op een DNA-test voor de jongste.
Advocaatje, leef je nog?
Zelf had ik het genoegen een geweldige juriste aan mijn zijde te weten die paden op, maar ook af durfde. Echt een leeuwin. En bij een zaak met kinderen komt altijd een bijzonder curator (advocaat derde partij) kijken en in mijn geval ook een leeuwin. Want ondanks de verjaring van de termijn DNA, vond zij het wel van belang. En zo kwam na wederom een rechtszaak uiteindelijk de DNA-test die bewees dat het vaderschap ontkennend was. Geen alimentatie meer, maar het ergste kwam in mijn hoofd en hart binnen. Verraden, belogen, genaaid, bestolen. Mijn hart kneep samen en ik wilde eigenlijk gewoon dood. Ja. Echt dood. Als in dood. Gelukkig had ik de tegenwoordigheid van geest te bedenken welke mensen er wel prettig in mijn leven stonden. Anders was ik met mijn busje wellicht het huis van de gekwetste wederpartij of het kantoor van het naargeestige juristje binnen gereden. Dit waren overigens slechts gedachten. Ik zou het niet kunnen. Voordat er weer lieden zijn die zich bedreigd voelen. Mij bedreigen mag natuurlijk wel als vader die het in zijn hoofd haalt het vaderschap te ontkennen.
Kwijt
Ik verloor een kind vorig jaar. Hij leeft nog. Gelukkig. Maar ik verloor een kind. En ik kan niet eens rouwen. Ik kan geen plek bezoeken om afscheid te nemen. Ik kan niet bidden dat hij veilig is. Ik verloor een zoon waar ik maar weinig van wist. Merendeel van zijn leven heb ik niet meegemaakt. Niet mee mogen maken. Ik heb zijn echte vader nog aan kunnen spreken. Het interesseerde hem niet. Hij vond dat ik er zelf een zooitje van maakte en gaf me ook nog de wijze woorden mee dat wanneer je een vrij huwelijk hebt (ik heb dat zo niet ervaren), het risico van een ongewenste zwangerschap door een andere partij inzit. Volgens mij kan je ook een condoom om je verrotte zaadstaaf doen of je eigen kut beschermen als je anderen ligt te neuken, maar wie ben ik? Meneer de zaaddonor, de echte dus, was van mening dat het mijn schuld was. Hij wilde niets van doen hebben met zijn nazaat. Ik verloor een kind vorig jaar.
Het grootste slachtoffer is de zoon. Geboren uit een leugen, levend in een leugen en later wellicht op zoek naar de waarheid welke verzand is in leugens. Triest. Ik verloor een kind, hij zijn leven zonder dood te gaan. Want ja, wie ben je in zo’n geval?
Wie?
En wie ben ik? Mijn hart klopt, maar is al jaren gestopt. Mijn ziel is oud, maar kan hem niet eens onder de arm meenemen, zo uitgeknepen. Soms weet ik het niet meer. Dan word ik wakker en vraag ik me af waarom ik wakker word. De depressie is inmiddels verworden tot de staat van mijn zijn. Ik leer ermee leven of ik ga stukje bij beetje dood. En een plekje geven? Alles heeft al een plek. Dus pleurt op met je plekje geven …