“Stil maar, jongen. Wanneer je alles verliest, is alles op je pad pure winst.”
Wie ben ik?
Ik weet niet wie ik geloven moet. Een ieder vertelt de waarheid, daar tussenin schuilt de werkelijkheid. Een schijnwerkelijkheid, wel te verstaan. Want geen mens, geen dier, geen geest noch ziel, kan mij waarborgen wat nu is zoals het is, of wellicht was zoals het was. Zelfs de spiegel onthult niet wat ik voel op dit moment. De pijn die door mijn aderen haar weg zoekt naar buiten, ze is draaglijk ondraaglijk. Ik zou haast zeggen dat het te hebben is. Misschien is dat ook wel weer een waarheid welke tegen een leugen aanschurkt. Wie zegt het mij?
Dwaal
Alle jaren is mij een pad voorgelegd, welk ik met soms eigenwijze tegenzin beliep om er af te dwalen en weer op terug te keren. Wat is het rechte pad waar omwegen lonken om bewandeld en betreden te worden? Het gevoel betrapt te worden op stappen die niet gezet mogen worden. Dat geeft toch een onweerstaanbare kick en drang naar nog meer. Ook al weet je diep vanbinnen dat het niet zo hoort. Het hoort niet zo. Dus zoek je de juiste weg wederom. Want zo word je geleid.
De vlieger die we oplieten, de eerste stapjes en het duwtje tegen mijn rug op dat fietsje zonder zijwieltjes, allen zijn het momenten in een vacuüm van tijd in mijn leven. Wat is geweest, komt niet meer terug en wat je niet gehad hebt, evengoed niet meer. Want vliegers waaien over of storten neer al naar gelang de wind haar weg afdwingt. De eerste stappen worden de zoveelste richting de einder en dan houdt het een keer op. Fietsen verleer je niet, een mooi gegeven. Maar ook het nu zit in die luchtballon gevangen. En we komen er niet uit. We komen er niet uit.
Later
Als ik later groot ben, groot als in oud, en slecht ter been of ietwat verloren van geest, wat doet een naam er dan nog toe? Een naam die mij slechts gegeven is, ooit uit liefde geboren. Om mij aan te duiden als ik nodig ben. Of als ik iets verkeerds gedaan heb. Als er ruzie over mij is, een misverstand, heel misschien. Wie roept mij dan nog, als de jongen tot een kreupel, eindig wezen verworden is? Een oude van dage die in de spiegel kijkt en zichzelf niet meer herkent. Het enige dat rest is het aftellen en dan is alles gewoon weer voorbij.
Zeg me hoe ik heet en ik vertel je mijn dagen van zijn. Laat mij mijn woord doen wanneer ik dat blief. En ook al vangen mijn woorden ontzetting, hoon of slechts een ontluikende glimlach, het zijn de mijne. De mijne, begrijp je? Maar wat is nog van mij als mijn hart wordt uitgerukt en men in het bloed mijn leven leest? Wat is het mijne wanneer mijn ziel in de zwartste teer wordt uitgewrongen en mij niets anders rest dan met lege doodse ogen voor mij uit te staren? Wat stelt mijn naam dan überhaupt nog voor?
Verloren
Dat er nieuwe namen komen, elke lente weer. Waar de geuren en kleuren zo welig tieren dat je er gelukkig van zou worden. Dat je benen je dansen laten en je leeft zoals je leven wilt. En er is niemand die je roept. Er is niemand die je kent. Want al wat was, is geweest. Ik ben mijzelf kwijt, maar ik voel mij niet verloren.
“Een ieder draagt een rugzak, in het leven draait het om hoe je deze leegt, afzet of weer bijvult”
Jeetje….ik ben er stil van!! Hoe mooi kun jij schrijven!!